Het afspiegelingsbeginsel geldt bij ontslag om bedrijfseconomische redenen en is wettelijk verplicht. Middels het afspiegelingsbeginsel (ook wel afspiegelingsprincipe genoemd) wordt de volgorde van ontslag van werknemers bepaald.
Bij ontslag om bedrijfseconomische redenen ontslaat de werkgever eerst ingehuurd personeel zoals uitzendkrachten en zzp’ers.
Daarna volgen AOW-gerechtigden, oproepkrachten en werknemers die werken op een tijdelijke arbeidsovereenkomst die nog <26 weken duurt.
Tenslotte worden werknemers met bijna dezelfde functie (functies die naar aard, inhoud, functieniveau, beloning en omstandigheden vergelijkbaar en gelijkwaardig zijn) ingedeeld in vijf leeftijdsgroepen (<25, 25 – 35, 35 – 45, 45 – 55, en >55 jaar). De werkgever vermenigvuldigt het percentage werknemers per leeftijdsgroep (werknemers leeftijdsgroep t.o.v. het totaal aantal werknemers in alle leeftijdsgroepen) met het benodigde aantal ontslagen. Uitkomsten van >.5 worden naar boven afgerond. Voor werknemers uit dezelfde leeftijdscategorie geldt dat de werknemer(s) met het kortste dienstverband ontslagen worden. Op deze manier blijft de verhouding tussen werknemers in de verschillende leeftijdsgroepen vóór en ná ontslag zoveel mogelijk gelijk.
Bij een enkele werknemer in de functiegroep, vervallen van een volledige categorie uitwisselbare functies, beëindigen van bedrijfsactiviteiten, een onmisbare werknemer of een werknemer met een zwakke arbeidsmarktpositie kan worden afgeweken van het afspiegelingsbeginsel.
Na ontslag wegens bedrijfseconomische redenen hebben ontslagen werknemers veelal door het UWV een voorkeurspositie ontvangen (wederindiensttredingsvoorwaarde voor werkgever). Wanneer de werkgever binnen 26 weken na het ontslag weer personeel aantrekt, dient de werkgever de ontslagen werknemers in de gelegenheid te stellen om dezelfde werkzaamheden weer te hervatten. Doet de werkgever dit niet, dat stelt UWV dat de ontslagtoestemming nooit is verleend.